Twintig jaar

Goedemorgen, ik ben middle aged. De kort geleden geleden ronde verjaardag is volgens de conventie aanleiding tot zelfreflectie en ik zou mij daar speciaal voor deze gelegenheid ook graag aan overgeven, als ik mij er niet al voortdurend aan bezondigde. De terugblik op twintig jaar zonder duidelijke rode draad of lineaire progressie is waarlijk een zelfkwelling, maar zij kan anderen wellicht ter lering en caveat dienen.

Praot es normaal man!

De jongens uit mijn straat hebben het allemaal verder geschopt. Hun inkomen ligt veel verder boven het mondiale gemiddelde van ruwweg $1.500. Ze hebben allemaal iets opgebouwd: een reclamebureau, een carrière op kantoor, een stijlvol verbouwd huisje, een verzameling historische spelcomputers.

Ik was het gedoodverfde slimme jongetje. Maar liefst twee studies! Met al die donkerwilde complimentjes rolde ik door mijn universiteiten, tot ik mijn interesse begon te verliezen. De jarenlange studie van de theoretische ethiek, na de dood van mijn moeder, heeft de teloorgang van mijn springbokintellect ingeluid. De vrouw met wie ik in Berlijn hokte speelde piano en had de bijnaam tank. Het begin van dit millennium is aan me voorbij gegaan. Ik had echt geen idee, herinnerde me dat ik met een groep Koreaanse meisjes de Irakoorlog op een kleine teevee bekeek. Ik deed niet aan de Zeitgeist. De studie dacht ik te moeten voltooien uit een lelijk en dom gevoel van plicht. Tot ik besloot dat het te theoretisch was en ik van de weeromstuit praktische ethiek wilde bedrijven. In Afrika, met de centjes van een erfenis.

Toen dit volgens de heersende opvattingen immoreel bleek moet ik nog verder in mijn schulp zijn gekropen. Moreel theoretisch én praktisch bankroet had het ‘ego’, zoals de volksmond het noemt, niks meer om op te teren. Met andere woorden, ik was nihilist pur sang geworden.

Met mijn lieve vrouw bleef ik steeds drie maanden in een land, omdat daarna het toeristenvisum ophield. Ik voelde me nergens welkom. We bezochten Afrika opnieuw. We kregen een kindje. We probeerden ‘iets’ te vinden in zuidelijk Europa. We hadden pech met auto’s en mensen, maar het was waarschijnlijk vooral mijn gecultiveerde nihilisme dat de opbouw van een bestaan heeft verhinderd.

Hoe langer ik mijn geld moest verdienen met dom commercieel vertaalwerk, hoe meer ik mijn bestaan ging haten. Ik woonde en ‘werkte’ inmiddels met mijn gezin in Zuid-Korea want het leven moet doorgaan en verantwoordelijkheid voor een kindje neem ik serieus, moreel bankroet of niet.

De roman Kalim I bleek een sluitend bewijs dat mijn geest er op negentienjarige leeftijd mee heeft opgehouden, zich te ontwikkelen. Enkele gedichtenbundels waren niet voor publicatie geschikt. ‘Schrijver worden’ en applaus krijgen voor woordjes, dat had ik in mijn naïviteit even als mijn redding omarmd. Met al mijn stoere nihilisme dorstte ik kennelijk meer naar erkenning dan ik durfde toegeven. Alsof er iets te compenseren, laat staan te redden viel!

Who cares?

Wanneer men zich met regemlatige tussenpozen overgeeft aan een dergelijke zelfreflectie, kan de geest tot rust komen. Zeker wanneer je er ook nog eens Engerers Chopin bij luistert! Het draait allemaal om acceptatie. Ik accepteer in deze meditationes een zekere middelmatigheid, een zekere belangeloosheid van het toekomstig geschrevene. Dat werkt bevrijdend. Op mensen die deze auteur blijven doodverven zal ik vanaf nu met een minzame glimlach reageren. Iedere seconde die ik schrijvend mag doorbrengen zal ik de goden in dankbaarheid afnemen.

 

 

Geef een reactie