Cursus gedichten verbeteren #13

Welkom terug bij onze cursus gedichten verbeteren. In deze afleveringen gaan we werken aan een sonnet. Vormvaste gedichten zijn lastig om te schrijven wanneer ze meer dan iets triviaals moeten betekenen. In de woorden van Wijnand Steemers:

Het maken van een anekdotisch gedicht is simpel, het maken van een gedicht vol gedachten is makkelijk, het maken van een ‘vrij’ vers is tamelijk eenvoudig, het maken van een vorm eisend gedicht is al moeilijker, het schrijven van een lyrisch gedicht dat niet belachelijk aandoet, is het moeilijkst, het nalaten van het schrijven van een gedicht is geniaal.

Het gedicht is een aantal jaren geleden geschreven, maar ik kan met niet meer precies herinneren in welke stad. Waarschijnlijk betreft het Berlijn, Lissabon of Seoel, of alledrie. Het zoekt naar wrange beelden voor het urbane drama:

de stad ontevreden

Aan de rand zie je kreupelen en melaatsen
die daar vergroeid zijn met de stenen
ze grijpen naar alles, pas op voor je benen
hun kermen hoor je tegen de gevels weerkaatsen

Gifgroen fruit staat in nette rijen opgesteld
telefoons, broeken, parfum, pruiken
die dingen liggen daar om te gebruiken
ze worden verkocht voor wat doet leven: geld

Straks keren de mensen weer terug in hun holen
daar gaan ze gezellig al hun rijkdommen delen
met hun levende geliefden, of hun dode idolen

Maar hier, in het helle openbaar verscholen
heerst de wet van jij kan mij niet schelen
de stad is een vergissing van symbolen

Het leest als de ambitieuze pennenvrucht van een jonge student die denkt dat hij ontzettend veel te zeggen heeft maar niet weet hoe. Dat maakt een gedicht moeizaam en doet de werking van de beste beeldspraak teniet. Er is werk aan de winkel. Om te beginnen klinkt de titel niet goed; we zouden hier de naam van een stad verwachten, eventueel met een subtiele geografische verwijzing. Enkele metaforen zijn bruikbaar: het weerkaatsen tegen de gevels, het gifgroene fruit dat daarmee allitereert, de holen, het ‘helle openbaar’. Minder sterk is het volrijm met de idolen en symbolen, dat voelt alsof het gedicht per se binnen de veertien regels moest klaarkomen en zijn zaad de wereld in moest schieten. Dat moet geraffineerder.

Aan de rand van de stad leven naamloos melaatsen (anapest    )
overdrachtelijk groeien ze daar uit de stenen
en ze grijpen naar alles, pas op voor je benen—h
un gekerm hoor je zwak langs de gevels weerkaatsen

Met de kou in hun voeten de parken doorlopen
bij de bankjes op zoek naar wat geld of een fles
voor de burgers onzichtbaar, bij minstens min zes
onderkoeld vond men hem, en zijn gulp stond nog open

Het is verstandiger wanneer we bij het beeld van de zwervers blijven en er een anekdote van maken. De titel mag dan ook ‘de ellendelingen’ zijn (zo is ‘les misérables’ ook vertaald). Het sonnet moet zich daarin beperken; het mag geen potpourri worden van wat er in de stad allemaal gebeurt. Daarvoor kun je beter een stuk kort proza schrijven. We noteren dat als regel: vraag je, voordat je een gedicht schrijft, af of je het niet beter in proza kunt zeggen.

De stad is een vergissing van symbolen

Die laatste regel kán sterk zijn, maar er moet degelijk naartoe worden gewerkt. Er moet duidelijk zijn om welke symbolen het hier gaat, en wat precies de vergissing is. De auteur bedoelt de ongelijkheid die acceptabel en leefbaar wordt gemaakt door de structuur van de stad, waar ook het lagere kan overleven omdat het deel uitmaakt van dezelfde orde.

Ze zien namen geschreven op de muren
welvaart geordend ordelijk achter de ramen staan
ze zien de principes, die de stad besturen 

Is dit beter dan wat er eerst stond? We blijven bij het beeld van de clochard, maken iets duidelijk van de symbolen zodat de slotstrofe past.

ze zien de overmacht van de symbolen
overleven van een aalmoes, een banaan
de goede zin van hun tegenpolen

Of:

Met de kou in hun voeten in parken geslopen
bij de bankjes op zoek naar wat geld of een fles
voor de burgers onzichtbaar, vond men bij min zes
het onderkoelde lijf van Lange, met zijn gulp nog open

en ze ruimden hem op binnen enkele uren
want orde moet heersen over symbolisch verval
en een dode kan nogal snel de bodem verzuren

Het sonnet heeft een lichte toon (vergelijk de gedichten die Gerrit Komrij* schreef als Dichter des Vaderlands). Het hoeft allemaal niet zo zwaar! Dit levert na enige bewerkelijke keuzes het resultaat van vandaag op (toch weer met vrijer rijmschema):

de ellendelingen

Aan de rand leven de naamlozen, melaatsen
ze groeien daar helaas zomaar uit de stenen
en ze grijpen naar alles, pas op voor je benen
hun kermen hoor je langs de gevels weerkaatsen

Het heerschap dat toevallig langs komt lopen
geeft hem gifgroen fruit tegen symbolisch verval
het is steenkoud, en eer hij weer slapen zal
slaat hij onderkoeld een krantje open

Daar ligt hij geborgen door de veilige muren
maar de slaap kan hij niet vatten vannacht
het is overmacht, en het zal tot morgen duren

Voor de orde is hersteld tussen de tegenpolen
een koude dode, een geweten dat wacht,
de stad die een vergissing is van symbolen

Heeft deze sessie een beter gedicht opgeleverd, of is het cynisme misplaatst? Wat denken jullie? Zien jullie de meerduidigheid in de tweede strofe, is dat ‘leuk’? Is het metrum verbeterd? Experimenteer zelf ook eens met een jambische of daktylische pentameter.

  • Wist u dat hij trots was op het anagram “ik rijm erg rot”?

Addendum (20 april)

De reacties op dit gedicht waren zeer nuttig: mijn cursusleiders (Martijn, Marc, Adriaan, Adrie, Alexis, Arjan) waren het er unaniem over eens dat het resultaat slechter is. Kunstmatiger, saaier, metrich zwakker (1e strofe). “Geborgen…veilige” is een tautologie. Rijmdwang met “melaatsen – weerkaatsen” en “muren – duren”.
De verbetermachine werkte dus niet goed? Waar ligt dat aan?

Poëzie is geluk, dixit Komrij. En het is ook: zelfvertrouwen. Zolang je ofwel een reden voor een dichtregel hebt, ofwel een gevoel dat je bij jezelf ook bij de tigste lezing kunt opwekken, hoor je van je eigen gedichten af te blijven. Indachtig die in het kader van dit addendum uit de mouw gezogen regel doordenken we de commentaren. We komen vervolgens uit op een nieuwe versie, met een vrijer metrum, iets maar raadselachtigheid en een heldere dictie:

de ellendelingen

Aan de rand leven de naamlozen, als melaatsen
zij groeien daar gelijk de welvaart uit de stenen
en als alles kunnen ook zij van de stad overleven
tussen hoge gevels die hun gekerm weerkaatsen

Kijk naar de man die toevallig langs komt lopen
hij geeft wat gifgroen fruit tegen moreel verval
het is steenkoud, en alvorens hij weer slapen zal
slaat hij onderkoeld nog gauw zijn krantje open

Hij wil gaan dromen van een stad zonder muren
maar de slaap kan hij niet vatten deze nacht
het is overmacht, en het zal tot de morgen duren

voor de orde is hersteld tussen deze tegenpolen:
een koude dode, een geweten dat de wacht
houdt bij min zes – een vergissing van symbolen

Ik houd er weer mee op. Heeft deze sessie nog iets opgeleverd? Wérkt het (simpele) principe van de man die de gifappel geeft om z’n geweten schoon te houden vs. de zwerver die bevriest, en hoe ze tot op het laatst expres verward worden, en hoe die verwarring/vergissing de stad in stand houdt?

 

Geef een reactie