Cursus gedichten verbeteren #32

Welkom bij les 32 van de cursus gedichten verbeteren. We gaan vandaag uit van een goed bedoeld gedicht over religie en ouderschap, dat slecht is uitgewerkt.

dingen die we kunnen doen voordat het zover is

“voor ik me met het domme zwart verzoend heb”

draag ik je de berg op
geen stem zei dat ik dit moest doen

de lucht was wit mijn benen
draaiden als een tweetactmotor

de berg bleef stil en de lucht bleef wit
het pad was door de ijzel glad, voorzichtig!
klonk een stem van boven

op de top til ik je van mijn schouders,
ik lees het vergezicht naast een monument van stenen

naar beneden glijden we steeds
als een groot insect

Zien jullie waarom dit slecht is uitgewerkt? Het gedicht opent lukraak met een citaat van de door de dichter gewaardeerde Menno Wigman en schetst dan (te karig) het beeld van een ouder die zijn kind een berg opdraagt zonder dat dit hem door ‘een stem’ (god) was opgedragen. De intentie (en dus de verbeterbaarheid) wordt duidelijk wanneer er over de ‘stem van boven’ gesproken wordt, van het kind dat op de schouders zit en dus even de rol van god speelt. Dit beeld beklijft echter niet; het monument van stenen is onduidelijk, en het beeld van het insect behoeft uitleg, of moet worden geschrapt. De titel past niet bij het gedicht.

omdat het bijna lente was
droeg ik je de berg op

geen stem die me beval
geen plicht, geen heilsbelofte  eindbeloning

Driemaal ‘geen’: een atheïstische drievuldigheid. Met deze paar woorden heeft het gedicht zijn impuls ontvangen. Het gaat over zinbeleving in het humanisme, waar we niet door een god worden gecommandeerd.

je was niet licht, mijn dijen
deden pijn tijdens het lopen

de lucht was wit. ik zwoegde
langs de rotsen, het pad

was door de ijzel glad, voorzichtig jij!
zei je, de echo van je stem stervend

in de ijle lucht en mijn voeten koud
wanneer we de top bereiken,

ik je van mijn schouders til
om te lezen in het vergezicht

We rijgen de boel aan elkaar met enjambementen en gaan over op de tegenwoordige tijd. Het oorspronkelijke einde met het ‘grote insect’ is raar. Beter is simpelweg naar beneden glijden we steeds / maar we vallen niet. Weg met de zondeval! En om er een schepje bovenop te doen vinden we onze eigen stenen tafelen wel, onze eigen moraal. Maar laten we ons concentreren op de bergwandeling van vader en dochter.

we zijn zo hoog dat je bijna de zee kunt zien,
er staat een monument van stenen.

We slapen nog een keer over dit gedicht en komen uiteindelijk tot het volgende resultaat:

omdat het bijna lente was
droeg ik je de berg op

geen stem die me beval
geen plicht, geen beloning

de lucht was wit. ik zwoegde
langs de rotsen, het pad

was door de ijzel glad, voorzichtig jij!
zei je, de echo van je stem stervend

in de ijle lucht en mijn voeten koud
wanneer we de top bereiken,

ik je van mijn schouders til
om te lezen in het vergezicht,

voor een monument van stenen
blazen we onze handen warm en je lacht

naar beneden glijden we steeds
maar we vallen niet

Ik heb milde twijfels over het resultaat. Het voldoet niet aan de norm van gemengde metaforen en ‘interessant’ verstrengelde verhaallijnen; het wijkt af van die populaire stijl, maar in de details (de stervende stem, het lezen van een vergezicht) ligt een wereld besloten. De vraag is of dit gedicht interessant blijft bij herlezing. Commentaar is wederom van harte welkom!

 

 

 

 

Geef een reactie