Welkom terug bij de poëtische verbetercursus. Vandaag gaan we een gedicht maken over liefde en taal. Het uitgangspunt is eigenlijk geen gedicht, maar een samenraapsel van spitsvondigheden, een moeizaam ogend vers, een kastijding van de taal, een monstrum dat de lezer tergt.
De grenzen van mijn taal zijn niet de grenzen van mijn liefde
Woordverliefd versluip ik mij
in jouw smiezen,je wordt een glimlach die ritselt in het riet
een zieneres die mijn wereld weerbarstverwarrend mij huidt en hardt tot ik stilschrijvend
zwijk in de vorigheid voor de orde
van de dingen achter de machtvoornaam mijn woord, mijn woord smoor ik,
en in de stilte meer ik aan, meer dan ooit heb ik jou nodig
mijn eeuwige loodse, die ik liefheb als het gezonkene
Wtf is het “gezonkene”? De vergeten herinneringen? Eeuwige loodse, eeuwig in de haven, maar nooit voorgoed aangemeerd. Het beeld is interessant, maar werk het dan ook uit. Voornaam? Hoezo? De dichter hoort zichzelf niet graag praten, het woord moet worden gesmoord. Daar kunnen we mee werken. De “vorigheid voor de orde”, stilschrijvend zwijken, huiden en harden? Niet te harden. VEEL te gekunsteld. Dit gedicht moet ademen. Deze onzinnigheid bekoort geen lezer.
“die mijn wereld weerbarst” is, in tijden van confirmation bias en filter bubbles goed gevonden. De liefde kan iemands wereld weerbarsten. Maar een glimlach die ritselt in het riet? Ruist door het struikgewas, nadat ik mij in jouw smiezen heb verslopen? Misschien heeft het wel iets. Maar het moet allemaal technisch veel beter worden uitgedrukt.
woordverliefd sluip ik in jouw smiezen
Iets in de smiezen krijgen is iets merken, maar de auteur sluipt juist, dus hij wil niks laten merken. De aanvangsspanning is daarmee gegeven. Maar dan…
je lacht plantaardig, ongehardhoe je mijn wereld weerbarst
ik struikel over boomwortels
veeg met mijn handen de takken weg
een uil gooit zijn stilte naar me / structureel vanaf een hoogte
uitgestorven / ik begin te praten / tussen de stammen breken mijn woorden (als een double slit experiment)
ze reiken niet ver in de nacht / nevel / uitgelaten dansen we, er is een zwerm horzels (?)
je slaat de kruik kapot / je ringt de uil (dat is het, die bedreigende stilte wordt zo als beheersbaar voorgesteld)
zwijgend leid je me door het museum van de dingen achter de macht (wat is dat?)
jij, eeuwige loodse van mijn woorden / die ze wegvoert / ik heb je lief /onze plecht
recht in het water /
De contouren van een narratief worden duidelijk. Het hoeft natuurlijk geen lineaire vertelling te worden, maar er vindt (of neemt) iets plaats. Prendre lieu. De tijd die dit verbindt geraakt op de achtergrond. “loodse” staat trouwens niet in het woordenboek. Een vrouwelijke loods, dat is duidelijk, maar ik twijfel of we dit woord moeten gebruiken. De “je” brengt de gestorven woorden (de dode letter) ergens heen, zodat de “ik” steeds weer nieuwe kan verzinnen. Hoe? Waarom? Voel je dat echt zo?
Met één penseelstreek is alles anders, de woorden zijn uileNballen / je bergt ze op in een kijkdoos waar de tijd in mag kijken [through the looking glass] als hij braaf is geweest
is alles anders, mijn lief, en dan smoor ik in het veen / en maak je turf van mijn beenin je smiezen gloren klokjes / je gidst me, woudloodse, een maanrakel / dauw biggelt, ik eiland mijn herinneringen
je hebt je huid van de vorige dag nog aan / de plecht statig boven het water / mijn eeuwige loodse / in de holte van de o speel je pantomime mijn lillende tong gloort / door
voorbarig hachel ik verder in jouw woud / je koude tong kommaat mijn woordenschoot, ik wil de circe vragen, een schelpoor tegen onze slapen duwen
je troetelt me / een hond schooit rond in ons voetlicht / een zwik biggen / ik zwijk / een hondje troetelt in ons voetlicht,
Het gedicht moet enige opbouw hebben, en nu er betekenis gloort, kunnen we daar middels herschikken (authenticiteit is een keuze) en schrappen voor gaan zorgen.
Het resultaat wordt:
woordverliefd sluip ik in jouw smiezen
o, hoe je mijn wereld weerbarstje gidst me door een dicht nevelbos
ik struikel over dwarse snaarwortelsde dag gloort, een zwerm vormen
tovert rakelings het sterflicht wegik ga bij voorbaat van de circe dromen
maar een uil bekogelt me met stiltein het diepst van het woud gloren klokjes
je speelt pantomime in de o’s, oje smoort mijn uilenballenwoorden
in de orde van de dingenvoor de macht, waar dauw biggelt van de bloemen
en jij plantaardig lacht, de uil geringd op je vingerszit en jij de woorden opbergt in een kijkdoos
voor als de tijd weer sober isje koude tong kommaat in mijn woordenschoot
ik wil schelporen aan onze slapen leggenlief, tot ik zwijk naast jou
mijn woudloodse, mijn woordeloze
de orde van de dingen / vóór de macht heeft een dubbele betekenis door het enjambement; woorden zijn onverteerbare als uilenballen; pantomime in de o’s is een Droste-effect; de sobere tijd verwijst naar Apollinisch (daarmee is dit ding op impliciete, economische wijze, Dionisysch); kommaën is ordenen; schelporen doen ons beter luisteren naar de magie in het toverbos. Commentaar is zoals altijd van harte welkom. Is het woord ‘loodse’ duidelijk? Komt dit gedicht ‘binnen’, zoals de volksmond zegt? Hebben jullie alternatieven, bevalt deze werkwijze?
Ik heb het tenslotte lichtjes herwerkt, niet echt herschreven maar krijg hier geen Word-document ingeplakt met zichtbaar gemaakte wijzigingen. Ik stuur het je op per mail.
dank je. het herschrijven van elkaars gedichten is een interessant fenomeen (ik zie het componisten en schilders niet doen).. het leert een ding: dat je voor elke regel en elk leesteken een reden moet hebben – en die had ik hier wel.
ik werk nu aan een andere bundel, hopelijk kan die bij de Kaneelfabriek verschijnen. probeer weer iets vrijer te zijn maar wil divérse poëzie schrijven, niet op een toontje blijven hangen. Hartelijks!