De laatste dag

Terwijl ik in mijn rode dichtersbroek van station Maassluis naar het grand café beende waarin het poëziefestijn en de gezelligheid zou plaatsvinden, passeerde ik rijen Hollandse vensters waarachter rijen Hollandse mensen televisie keken. De persconferentie over de coronacrisis was gaande en ik poogde de ernst van de antivirale decreten af te meten aan de armbewegingen van de doventolk, die haar cultstatus, met het oog op onze tijdsgeest, absoluut verdient.

In het grand café heette een vriendelijke man met een vrolijk overhemd me hartelijk welkom. Ik kreeg gelijk twee consumptiebonnen en daarmee kun je ook latte macchiato’s en speciaalbier kopen dus waar zijn jullie nu die zeggen dat poëzie niets oplevert?

Ik mocht de avond openen met enkele gedichten uit mijn bundeltje, die ondanks mijn onervaren voordracht behoorlijk werden gewaardeerd. De volgende keer ga ik er wel wat meer omheen praten want het podium is geen afwerkplek voor onze woorden, maar een eerste flirt.

Mijn opvolger had een poëtischer uiterlijk en een betere voordracht. Hij wist zijn publiek mee te krijgen met goed lopende rijmen en elegante wendingen. Er trad ook een man op met spiegelsymmetrische gedichten waarvan er enkele mij wisten ontroeren, een jonge vrouw die zeer vaardig uit haar hoofd lange gedichten voorlas, en een man met een feestelijk lied over een rollator, dat zeker de kwaliteit van André van Duin haalde.

Er waren in de zaal zelfs enkele niet-dichters aanwezig, en een dame kocht een gesigneerd exemplaar van me. Dit vervulde me niet zozeer met trots als met het gevoel dat er iets officieels aan mijn schrijversbestaan begint te kleven. Ik schreef erin dat het de laatste dag is dat de kroegen open zijn, omdat ik geloof schonk aan het gerucht van de lockdown dat de ronde deed. 

Wat daarvan waar is, zie ik morgen wel. 

Geef een reactie