Het gevleugelde woord van Gerrit Komrij luidde “Dichters rijden niet”: onze eerste Dichter des Vaderlands liet zich door manlief Charles, moge zij rusten in vrede, door de groene heuvels van Portugal chaufferen. Autorijden is niet des dichters, en als ze al rijden dan doen ze dat niet in een snelle bak, of kunt u zich Menno Wigman voorstellen in een antracieten BMW? Tonnus Oosterhoff in een Bentley? Ilja Pfeiffer in een Jaguar is de uitzondering die de regel bevestigt.
Misschien koketteerde Komrij een beetje met zijn onhandigheid, speelde hij graag de moderne Oscar Wilde, om een des te scherper contrast te creëren met zijn snedige proza en nietsontziende aforismen. Zijn voet diende ervoor om heilige deuren in te trappen – niet om een gaspedaal te bedienen.
Het stigma van het onbenul in practicis dat aan ons dichters kleeft, kun je er niet zo gemakkelijk afkrabben. Ik deed onlangs deze publieke interpretatie van het dichterschap nog eer aan door een dag te vroeg op de locatie te verschijnen waar ik voor een tweetal felbegeerde consumptiebonnen mocht optreden. Maar ik laat me niet uit het veld slaan.
Gisteren fietste ik in Brabant langs een plaatselijke boekhandel om enkele boeken ‘neer te leggen’. Consignatieverkoop heet dat, mooie overeenkomst erbij, vlug een krabbel eronder zodat de winkelier verder kon met het ophangen van zijn sfeervolle kerstversiering.
“Ja, er zit ook een echte kerstbundel in ons fonds.” Ik doelde op het taalmachtige Ginneninne van MHB, een hulstgroene verzameling gedichten met Ierse invloeden die collegadichters zonder kinnesinne je van harte zullen aanraden.
De goed geconserveerde middenstander, wiens kekke baardje onder een hygiënisch mondkapje uitprikte, mompelde iets in de geest van het zal wel. Hij gaf aan de toonbank van zijn hobbitachtig gezellig ingerichte winkel in het gezapige en welgestelde Oisterwijk, wel een compliment over de vormgeving. Ja, de waar die ik kwam brengen was van uitstekende kwaliteit.
“Ik ben er een groot voorstander van dat we allemaal solidair zijn in de gehele supply chain van het boekenvak”, zei ik met een vegend handgebaar voor de toonbank langs. Auteurs, uitgevers, vrachtwagenchauffeurs en winkeliers aller landen, verenigt u! Samen binden we de strijd aan tegen onze meest hardnekkige en vijand, tegen het spook dat de laatste jaren steeds prominenter in de polder rondwaart: de ontlezing van de consument.
Holletjesgeest
De Nederlandse consument wil spullen. Spullen staan voor comfort en comfort voor status. Goede spullen, of waardepapieren die symbool staan voor toekomstige goede spullen, doen zijn hart sneller kloppen. Het liefst zet hij zijn huis vol met exquise porselein en teakmeubels, een zeer groot espresso-apparaat, een reusachtige televisie, een design salontafel en andere nauwelijks waardevaste objecten. De gordijntjes trekt hij niet helemaal dicht, zodat gewenste voorbijgangers in zijn holletje zijn succes kunnen bewonderen. Wanneer het gaat om het volzetten van zijn holletje, kun je bijna alles aan zo’n Hollander slijten. De gebruikswaarde is een knipoog bij de symbolische waarde, dat hij namelijk in zijn holletje huist in de aura van zijn ingebeelde succes.
Het is dan ook belangrijk dat de Hollander zich regelmatig kritisch uitlaat over de holletjes van collega-Hollanders: “Robert-Jan heeft wel een heel protserig bankstel gekocht.” “Persoonlijk vind ik die tweede auto van Jacqueline nou ook niet zo dat je zegt van daar doen we het voor.” “Zo zien we toch weer eens dat Bram en Saskia wat minder verfijnd zijn in hun smaak.”
Kunnen poëziebundels het tot statusobjecten schoppen, die de toonbanken over gaan als modebrillen, designlampen of DSLR’s? Of kleeft er aan de nauwkeurig ingesponnen poëtische taal met die agressieve witregels een impliciete veroordeling van wat de volksmond ‘materialisme’ noemt? Poëzie! Zij geeft het rijk van de verbeelding haar plaats terug en maakt daardoor het mechanisme van de Noodzaak onklaar, deze in materiële objecten te vertalen die we dan kunnen inbrengen in de economie van de nijd. Poëzie houdt de verbeelding buiten de deur, en maakt haar daarmee zo ondraaglijk voor iedereen in dezelfde mate toegankelijk, dat zij door de holletjesgeesten wel moet worden gehaat.
“Ik hoop dat de kerstperiode voor de middenstand lucratiever wordt dan de huidige kommervolle herfsttijd”, prevelde ik bij het verlaten van de boekhandel. Lucratief! Lucrum! Sed pulchrum est paucorum hominum, zong ik in goeden doen op mijn fiets huiswaarts.
In zijn subversieve verbeelding heeft deze jongen paleizen van lucrum aangelegd, verbonden met royale lanen van peperkoek en speculaas. Nee, de dichter is niet praktisch, en zij hoeft dat in onze welvarende samenleving ook niet te zijn. We herinneren de praalzieke holletjesgeesten aan het mooie woord van Ovidius: Est deus in nobis, agitante calescimus illo.
Even praktisch
komrijm wordt uit vrije wil gemaakt. Bij dezen de gelegenheid voor lezers om hun waardering een monetaire connotatie te geven via Paypal: