Ik heb een varken nodig en een serafijn.
Het varken om op te eten en de serafijn om vragen te stellen.
Hoe ik thans lijden moet! Wat het hemelse betreft,
dat is verdacht. Het maakt me chagrijnig, wantrouwend.
Ik weet alleen wat Euclides zegt.
We wandelen in onze zondagse vodden.
We knikken beschaafd naar het Grote Niets,
Zetten een knip in onze bretels…
Wanneer we de dames kunnen zien
In hun lichte zomerjurken, met hun parasolletjes.
Moet het tien graden vriezen.
Ze lijken naar ons te lachen.
Een van hen is achterop geraakt, biddend.
De lucht is de kleur van teer.
Niet één ster te bekennen.
Ik denk dat het varken weet wat hem te wachten staat.
Edelachtbare. Je moet met hem praten.
Hij moet met jou praten.
Ik ga ervan uit dat je ons allemaal iets belangrijks te vertellen hebt
Wanneer je komt. Ondertussen,
Het grote slagersmes op de tafel
En die vrouw die bidt in de galactische wind.
(“Back at the chicken shack“, vertaling K.C.)