Straatfeest

Op 3 juli verkocht mijn dochter zeven pannenkoeken op een straatfeest. Wat een magie! Die ene zin! Het kan me genoeg zijn. Hoe ze samen met een vriendinnetje het ronde houten tafeltje van ons balkon de lift in sleepte en op het stukje afgesloten straat tussen het springkussen en de sjoelbak neerzette, hoe ze daarop een kartonnen bord zette met de tekst “pannenkoeken € 1 euro” (een van de n’s was later toegevoegd), een plastic bak met pannenkoeken die ze thuis hadden gebakken en een fles schenkstroop. Ze prijst haar bakwaren te midden van een zwerm nieuwsgierige buurtmeisjes, en als het haar lukt er enkele te verkopen, straalt haar gezicht met een helderheid die vader de enorme rotzooi op en om het fornuis doet vergeten.

Vader! De gewaarwording dat ik niet alleen een volwassen man ben maar ook vader, blijft raar. Misschien is het de overgevoeligheid en ben ik nog bezig met het verwerken van gebeurtenissen aan het begin van deze eeuw, en zijn we een paar oorlogen en epidemieën verder vooraleer ik me volledig voel samenvallen met die volwassen man die zijn dochter en haar vriendinnetje opstookt om pannenkoeken te gaan verkopen op een straatfeest voor een euro per stuk. Ik ben zelf een kind van een jaar of twaalf, dat zich net een weg leert banen door het woud van kleine en grote onrechtvaardigheden dat we samenleving noemen.

Ik! Altijd gaat het weer over mij. Wat wil je, ik ben de auteur van deze column. Een ingetogen “duh”, zoals de volksmond zegt, is op zijn plaats. Maar het zou toch ook een keertje over iets anders kunnen gaan? Gewoon vrij mogen schrijven, zonder de angst te voelen dat letters, woorden, zinnen, ergens niet aan voldoen: goddelijk.

Maar mogen we wel voor God spelen? Recente ontwikkelingen in de Verenigde Staten wijzen erop dat het Hooggerechtshof er daar anders over denkt, en daarom lijkt het me beter om deze ongeboren column niet te aborteren door te zwelgen in dat heerlijke – laat ik bij gelegenheid zeggen verrukkelukke – gevoel dat ik hier alles mag zeggen, me een god mag voelen in het diepst van het internet. (Maar zulke goden zijn we, of ik denk dat we er goed aan doen ons af en toe zo te voelen, het voorkomt veel onzekerheid en lelijk gedrag).

De lelijke aerodynamiek van de auto’s en het euroteken zijn waarschijnlijk de enige fenomenen die amateurhistorici in staat stellen om de twee periodes uit elkaar te houden.

De sfeer op het straatfeest leek verbluffend veel of wat ik me uit mijn jeugd herinnerde. De straat waarin ik woonde was een keer opgebroken, en de buurtkinderen speelden vrolijk met de stenen en het zand. Het springkussen denk ik er gewoon bij, die had je toen ook al, net als sjoelbakken en pannenkoeken. De foto die ik van het buurtfeest nam had in de jaren tachtig genomen kunnen zijn. De lelijke aerodynamiek van de auto’s en het euroteken zijn waarschijnlijk de enige fenomenen die amateurhistorici in staat stellen om de twee periodes uit elkaar te houden. Het is oogstrelend en moet het hart van iedere rechtgeaarde conservatief sneller doen slaan.

Het is ook autovrij, inclusief, vleesarm en sociaal. Progressieve harten kloppen net zo hard. Ja, het blokkeren van een straat in een wijk (in tegenstelling tot het blokkeren van een snelweg) kan niet alleen generaties, maar ook politieke karikaturen dichter bij elkaar brengen. De Tesla’s van de goed boerende buurtbewoners stonden braaf aan de laadpaal stil, zelfs de allerkleinsten konden veilig over straat. Ik zou Nederland willen oproepen tot een zomer van ontspannen straatfeesten, waarin niemand iets hoeft en iedereen elkaar helpt, waarin we samen muziek maken, dansen, eten, drinken, en met volle mond naar elkaar glimlachen.

Maar een column is geen politiek pamflet en ik hoed mij ervoor op deze plek, uit het vaarwater te blijven waarin ook Thierry, Pepijn en Gideon hun bruine schuit laveren, al wil ik wel de belofte uitspreken dat, mocht er ooit meer macht op mijn persoontje worden geprojecteerd, Kamiel deze zal inzetten voor de geringevinkers, om met Luyendijk te spreken. Vooralsnog is dat niet het geval, en mag ik hier luchtig mijn neus ophalen voor de politiek.

De Groene publiceerde een artikel over productiviteitsdwang en de weigering om mee te doen, dat ik rustig, ja me verkneukelend las omdat ik toch niks anders te doen had (over de bron van mijn pecunia, en waarom mijn lezers allebei vooral dat interesseert, schrijf ik de volgende keer, met voetnoten). Het artikel was uiteraard geschreven door een bezig bijtje, die zelf ook wel kon lachen om de ironie. Terug naar het straatfeest. In die gezapige sfeer, die ons aan de jaren tachtig doet denken – en die voor de mensen toen wellicht de jaren vijftig in herinnering riep – wordt de angel uit het debat tussen conservatieven en progressieven, het eigenlijke debat dus, gehaald. Onder het genot van een (vegane) bitterbal kunnen een conservatieve opa met een jeugdsentiment voor de pastorale idylle dat zich vertaalt in een ‘hart voor de boeren’ en een ecofeministe die zich eeuwig ‘morgen’ zal gaan radicaliseren, wat van elkaar leren, misschien.

Wanneer u tot zover heeft gelezen is de glimlach afbetaald, die ik net op krediet* tussen mijn oren heb gespannen. Ja, het leven ís verrukkelluk lieve lezer, en ik gooi daar maar een extra l in want autocorrect kent het woord toch niet, maar mildheid van gemoed komt niet vanzelf. Ook daarover valt veel meer te zeggen, maar laat ik dit relaas hier afsluiten met de observatie dat we vinnigheid en onoprechtheid het beste vermijden, en vooral niet met de ene op de andere reageren!

  • Er moet ook een column komen over de vele financiële metaforen in ons spraakgebruik. We zullen er versteld van staan!

 

 

Geef een reactie