Er zijn momenten dat je vurig wenst dat iemand er nog is. Nu ik hoorde dat er een verfilming komt van een boek van Heleen van Royen, “De Ontsnapping”, ervaar ik zo’n moment. Ik wil dat Gerrit Komrij nog leeft. Niet omdat ik verlang naar zijn vernietigende kritiek, waarmee hij van deze smulliteratuur ongetwijfeld geen spaan heel zou hebben gelaten, maar om zijn eruditie, zijn persoonlijkheid, de man die hij was nog voordat hij zijn pen ter hand nam.
Waar zijn de gevaarlijke – economisch gevaarlijke – critici? Bestaan die nog, of zijn die uitgerangeerd op een zijspoor, gedwongen om te sappelen en reclames te schrijven voor leuke vrouwentijdschriften en keukenmixers? Bestaan er nog serieuze critici die tegen de stroom van het geld, tegen de dictatuur van de markt vermogen in te zwemmen?
Nu ken ik de huidige situatie in de lage landen niet goed, dus ik word dolgraag verrast en geloochenstraft. Wie noemt mij een literair criticus die door een vernietigende kritiek een uitgeverij financiële schade heeft berokkend? Wie noemt mij de naam van iemand die vindt dat dat de taak is van een echt criticus: financiële schade veroorzaken, oftewel: de markt corrigeren.
Komrij waren een maskerade, een gemaskerde geestverwant van Pessoa. Een bijkomend voordeel daarvan is dat er na zijn dood evenzovele maskers zijn als lezers die hem naar de dichterskroon durven steken. Ieder wie het Komrij-masker niet past, trekke het over zijn kop. Ik zet nu mijn Komrij-masker op.
Nog nooit heb ik zo léuk en lékker gelezen. Zinnen als deze:
“Mijn lijf is voor hem, mijn liefde is voor hem, alles in me hunkert naar hem, naar versmelting, naar eenwording, naar altijd samen zijn.”
doen mij hunkeren en ik voel het sissen van hete oliën op mijn gloeiende huid. Oh, wat ben ik verzot op deze zinnen. Meer, meer! roep ik in een Dionisysische roes en hoop dat er nooit een einde aan komt. Dit is lidvermaak dat mijn leedvermaak, mijn hier aangeheven sarcastische jeremiade duizendmaal overstemt. Wat een overdonderend verbaal vuurwerk wordt hier afgestoken om het verhaal te vertellen van een vrouw die alles opgeeft omdat ze een dikkere lul wil (en wie wil dat nou niet). En de námen! Het zijn Romeo en Julia! Op moeiteloze wijze weet van Royen de literaire traditie te verwezen in haar nietsontziende dieptepsychologische tour de force, deze afdeling in de Grot (zoals de titel van een ander meesterwerk luidt) van ons diepste wezen. The bard had niet beter geëerd kunnen worden.
En er komt drugs voor in het boek! XTC en cocaïne. En dus waanvoorstellingen, dwergen (een duidelijke referentie aan de wereld van het Kleine, waarin ook de kleine penis van Julia’s huisman en de kleine burgerlijkheid zijn geworteld).
Wat is de moraal van deze lekkere hedendaagse Heloïse, deze ganzenbord-hysterie rond de te kleine penis? Met uw welnemen illustreer ik dit met slechts een citaat van Shakespeare (omdat ik de hemelse zinnen van van Royen niet met mijn aanhalingstekens wil bezoedelen):
These violent delights have violent ends
And in their triumph die, like fire and powder,
Which as they kiss consume. The sweetest honey
Is loathsome in his own deliciousness
And in the taste confounds the appetite.
Therefore love moderately; long love doth so;
Too swift arrives as tardy as too slow.