Interview met Celeste Renard

door Maaike de Vries
[download PDF]

Een schok en een verrassing – of was het nou andersom – om te horen dat Celeste niet langer meer Celeste was, maar sinds kort door het leven ging als Celeste Renard, niet alleen voor mij, haar allerbeste vriendin, maar voor de meeste van haar vriendinnen, en sommige van haar vrienden, die haar het liefst zelf aan de haak hadden geslagen. En als ik eerlijk ben, ja, ik ook. Zowel qua karakter als qua uiterlijk is Celeste een bijzonder charmante verschijning, werelds, een snufje ondeugd (of maak daar maar een schep van), met net dat kleine scheutje mystiek, wat haar zo onweerstaanbaar maakt. Een mengsel van een europeese vader en een Afrikaanse moeder, die bijzonder goed hun huiswerk hebben gedaan, te oordelen aan haar regelmatige trekken, en haar lichtelijk, bijna onzichtbaar opkrullende mopsneusje – dat gezichtselement wat vele prijzen zou winnen, zou ze zich daarvoor laten lenen. … Wat overigens niet eerlijk zou zijn ten opzichte van anderen – niemand zou dan ooit nog winnen, of hooguit te boek komen te staan als die en die, die na háár met de prijs naar huis zou keren, wat waarschijnlijk de reden is dat ze een dergelijke prijs niet heeft behaald – en wat net zo waarschijnlijk de reden is dat een dergelijk prijs niet bestaat; wat is het nut van het uitreiken van een prijs aan de fraaiste neus, wanneer de allerfraaiste niet aan de competitie meedoet? Ik denk dat zij er net zo over denkt, als ik haar een beetje ken.

“Dat ik van een Afrikaanse prinses zou afstammen is een verzinsel”

Ik zit vandaag bij haar thuis, niet als vriendin, maar in een professionele functie, die van ondervrager, journalist, met betrekking tot… ja, wat eigenlijk? Haar huwelijk? Ze ziet me al aankomen. Haar leven? Opnieuw, ze ziet me al aankomen. Ik zit hier in de salon van haar bovenwoning, met het uitzicht op het water, achter een kopje thee – gewoon, de simpele engelse versie, geen gedoe – en een mariakaakje – kan het eigenlijk banaler? Zij zit met haar blote voeten onder zich getrokken op de bank tegenover mij. Haar boekenkast, gevuld met woordenboeken, engelstalige literatuur over allerhande onderwerpen – maar wat je tevergeefs zal zoeken is een boek over yoga, of breipatronen. Als ik haar daar naar vraag is het antwoord even open als eerlijk:

“O, god, nee zeg, bespaar me, die flauwekul. Net goed genoeg om de kachel mee aan te maken – en dan aleen letterlijk; ik zal daar geen woord aan vuil maken. En voor breien heb ik het geduld niet. Net zoiets als vissen. Ik zou er helemaal kierewiet van worden. Nog binnen de 5 minuten.”
We lachen beiden hartelijk. Nieuwsgierig is ze uiteraard naar het waarom van mijn bezoek. Of ik kom om haar te bespioneren voor het een of andere roddelblad? Ja zeggen kan niet, maar nee zeggen eigenlijk net zo min. Of ten behoeve van haar overige vrienden en vriendinnen, die mij als een soort van Mata Hari op haar hebben afgestuurd? Eigenlijk zit ik zelf nog meer om een antwoord verlegen dan zij; ik weet het eigenlijk ook niet zo goed wat ik hier doe. Gelukkig heb ik mijn dictafoon, die duidelijk zichtbaar op de salontafel ligt, en een lijst met voorbereide vragen, die overigens zo goed als nutteloos zal blijken te zijn, als excuus – ze wéét waarom ik hier kom: voor mijn eigen gemoedsrust. Ik moet het uit háár mond horen, waarom ze voor eeuwig verloren zal zijn voor de harten van andere mannen of vrouwen. Wanneer ik haar daarvan op de hoogte breng, moet ze smakelijk lachen. Ja, die is goed. Ze had altijd al geweten dat ik stilletjes verliefd op haar was geweest, maar wat had ze anders moeten doen? Haar antwoord is even pragmatisch als ontluisterend: iedereen heeft nu eenmaal op zijn tijd behoefte aan een goed stuk vlees tussen de dijen, en daar maakt zij geen uitzondering op. Ze schatert, maar meent het ten volle. Ook: het is meer dan alleen dat – zoals met haar te verwachten is – het is ook een vorm van nieuwsgierigheid: hoe is het nu eigenlijk, om mee te draaien in dat toch af en toe wat bevreemdende idee van de echtelijke verbintenis, het circus wat we met een ongerichte term ‘de maatschappij’ noemen. Zij weet het beter dan ik. Dus ik stel de vraag maar. Het is een beetje een excuus om af te zijn van datzelfde circus, van meedraaien in een ongebonden wereld, om in te stappen in de andere mallemolen; het heeft een aangename aantrekkingskracht om niet meer aan een stel verwachtingen te hoeven voldoen, waaraan ze met geen mogelijkheid geen invulling kan geven. Niet tenzij ze zichzelf in honderdvoud zou laten clonen, en wat zou daarvan dan weer het voordeel zijn? Ze beantwoord zelf de vraag: het is net zo onzinnig. Het is een prettige ontsnappingsclausule, een die haar handen vrijmaakt om verder te gaan met datgene wat ze eigenlijk het leukste vind, zonder verdere plichtplegingen. Als ik opmerk dat dat dan toch een soort van hedonisme is, waarvoor ze zich dan weer op een andere manier, in een andere gerechtzaal zal moeten verantwoorden, lacht ze wederom. Hedonisme is onvermijdelijk. Daaraan zal je niet kunnen ontkomen. Een leven wat je met enige tevredenheid wilt leiden, kan niet zonder het genoegen wat je daaraan beleeft. Als dat hedonisme is, dan zij het maar zo. En als mensen daar zuur van worden, dan is dat hun eigen zaak. Ik wijs haar op het uitzicht van haar bovenwoning, het water voor de deur, de niet ernstig beperkte luxe waarin ze zich gelukkig mag prijzen.
“Ja, dat uitzicht. Daar zeg je wat. Ik heb er eigenlijk niets aan, het kost me alleen maar geld. Ik woon hier uit pragmatische overwegingen, ik heb hier mijn werk, mijn bestaan, maar ik moet tegelijkertijd betalen voor iets waar ik niks aan heb. Je zal mij niet zien gaan zitten vissen om eten op de tafel te krijgen.”
Ze lacht:
“Het zal mij om het even zijn wanneer ze dat ding dempen en er een parkeerplaats van maken.”
Is dat niet wat zelfzuchtig?

“Natuurlijk, maar zelfzuchtigheid heeft er niets mee te maken. Ik heb niets aan de straatverlichting, anderen daarentegen weer wel. Het is hun wereld, echter, wel een waarvan ik deel uitmaak. Ik zou eigenlijk eerder zeggen, onzelfzuchtig: ik heb het, ik doe er niets mee, ze doen maar. Het is een onderdeel van wat buiten mij omgaat. Ik ben er slechts heel zijdelings bij betrokken. Maar om geld te vragen voor het uitzicht… dat is iets wat ik nog nooit zo heb kunnen begrijpen…”
Dan:
“Het is goedkoper, en vaak interessanter dan de TV. Dus laat die parkeerplaats maar zitten. Vissen moeten toch ook een dak boven hun hoofd hebben.”
Ik probeer nog wat van mijn vragenlijst, die ik zo zorgvuldig had opgesteld, te redden. Ik vraag waar haar echtenoot is. En weer die eerlijke, en ontluisterende houding.

“O, die zit op zijn werk, achter zijn bureau, waarschijnlijk bezig met zich af te rukken op een foto van mij. Dat is wat hij mij verteld.” Pardon?
“Als hij dat niet eerst heeft gedaan dan kan hij zich niet concentreren – ik ga ervan uit dat het noodzakelijk is.” Dan:
“Hij houdt zich bezig met spellingscorrectie. Hij heeft het idee dat hij daar goed in is. Ik laat hem in die waan.” Weer die schaterlach.
“Wat denkt híj eigenlijk van het huwelijk?” Wederom:
“O, dagelijks een gratis en gegarandeerde wip. Alle dagen brood op de plank, en verder geen gezeur.” Is dat niet een beetje…
“Plat? Zonder meer. Maar alle dagen achter je vreten aan moeten rennen met een speer in je hand gaat toch ook de keel uithangen. Daarvoor hebben we de supermarkt en de koelkast uitgevonden. En hij is niet zo onaardig. Hij doet zijn best.”
“Ben je niet bang dat je huwelijk op de klippen zal lopen?”
“Nee, waarom. … Ik ken iemand die wel getrouwd is, maar geen huwelijk heeft, omdat zij is weggelopen. Ik had van hem begrepen dat zijn enige bezwaar was dat zij niet aan zijn kop moest zitten zagen, en dat zij dat weer niet wilde opgeven. Een hartstikke aardige jongen. Ik geloof dat zij nu alleen thuis zit, geraniums dood te staren. Meneer de Vos heeft dat niet. We zijn allebei pragmatisch ingesteld.”
“Meneer de Vos?”
“Meneer en Mevrouw de Vos – hou ze bij je kippen weg?” Schatert.
“Celeste Renard – de Hemelse Vos. Met bijpassend rood haar. Dat moet je me toch even uitleggen, hoe je dat doet.”
“Dat ik auto kan rijden betekent niet dat ik weet hoe dat klereding werkt! En aan mijn vader hoef je het ook niet te vragen, of mijn moeder. … Ik heb hier wel ergens een boek liggen, waarin het een en ander staat over de genetica van roodharigheid – hoe ik er aan kom is… pffft! Ik heb gelukkig het haar van mijn vader, en niet dat rampzalige kroeshaar van mijn moeder. Dat van hem is blond, dat van haar is zwart… een soort van gulden middenweg. En zonder de neiging om te verbranden in de zon. Het beste van twee werelden eigenlijk.”
“Je zou een Afrikaanse prinses zijn…”
“Dat ik van een Afrikaanse prinses zou afstammen is een verzinsel. Of eigenlijk eerder een vileine leugen. Robert [een wederzijdse kennis] heeft dat de wereld ingebracht. Help me herinneren hem daarvoor nog eens te wurgen. Het zal hem deugd doen.”
“O?”
“Of in elk geval de rest van de wereld… Nee, Robert is een schat, en hij houdt van sprookjes. Hij wil dolgraag ergens in geloven, zonder daar voor ene millimeter in te slagen. … Eigenlijk best zielig voor hem. Misschien moet ik hem maar voor zijn verjaardag tot ridder slaan, een zwaard geven. En een stokpaard! Je zou hem de hele week niet meer zien!”
“Eigenlijk ben jij best een beetje wreed…”
“Het leven is wreed, daar hoef ik niets speciaals aan bij te dragen. Het leven kan dat prima zonder mijn hulp af.”
“Als kers op de taart, het ergste cliché wat je je maar kunt bedenken: tot voor je trouwen was je kinderjuf, en nu ben je daarmee gestopt.”
“Dat was niet zo’n goed idee van mij… juffrouw willen spelen. Ik haat ze, die kleine krengen. Die lege blikken in hun ogen, dat getetter de hele dag, die grenzeloze domheid, je moet ze álles vertellen… En dan die verschrikkelijke ouders van ze die ze maar vol zitten te rammen met pillen. Alsof gedrag een chemische aangelegenheid is. Een van de grootste misvattingen van deze tijd. Een van de meest onzalige vormen van determinisme die je kunt tegenkomen. En ook: gemakzucht. Het niet meer verantwoordelijk hoeven te zijn voor het gedrag van je koters; je kunt het nu aan de chemische samenstelling wijten, niet aan de software, de code die je er in moet zien te fietsen. Het is bijna misdadig. … Serieus, ik heb op een dag mijn blokfluit gepakt, ben voor de klas uit het bos ingelopen, en heb ze daar aan de wolven gevoerd. Dat was dus ook weer niet goed. En nochtans zeiden ze dat ik het zo geweldig deed, zo stil als ze waren. Alsof de toepassing van operant conditioning zo ingewikkeld is…” Ze kijkt me doordringend aan, en schiet dan in de lach.
“Je geloofde dat écht even voor een moment, niet?” Ik moet bekennen dat ik inderdaad even twijfelde.
“Alleen dat van die wolven is waar… Nee, serieus, kinderen en ik gaan niet door dezelfde deur. Of liever, kinderen met ouders. De flauwekul die zij in hun hoofd hebben zitten is nog erger dan de afwezigheid van enig verstand bij hun kroost. De rampzaligheid van profeten als Steiner en Montesori of Bayer is zo mogelijk nog erger dan alle onzin die de kerk ons door de eeuwen heen heeft willen doen geloven. Was dat niet zo lekker, met die halve gare pogingen van ze om de ‘waarheid’ te willen verenigen met de ‘openbaring’, enfin, ze wisten niet beter. Maar het moderne geloof is gewoon regelrecht amateurisme. Onwil. Incompetentie. Knoeiwerk. Intellectuele gemakzucht. Lafheid. En ik voel me niet aangewezen om andermans rotzooi op te ruimen – zelfs niet als ik er voor betaald krijg. Als ik dat leuk zou vinden, zou ik wel vuilnisboer zijn geworden. En daar ben ik ook al weer niet voor in de wieg gelegd.”
“Toch een beetje een prinses…”
“Herenmijntijd, ik ga die Robert wurgen, vanavond nog!”
“Ik hoef je niet te vragen of je zelf kinderen wilt hebben?”
“Nee, dat zou resulteren in een deceptie. En huilende lezeressen.”
“Ik doe het toch.”
“Het is jouw krant, jouw brood. Als mensen kinderen willen hebben, dan is dat hun zaak. Om welke reden dan ook. Maar ík niet. Er is geen enkele rationele reden om kinderen te willen hebben. ‘Ze zijn zo leuk.’ Dat zijn ze niet. Het zijn verschrikkelijke honden. En van een soort die je nog niet mag africhten ook, terwijl dat toch wel de gedachte is

Als dat een goeie reden is om de hele planeet vol te kweken, dan ben je niet goed bij je hoofd.

achter ‘opvoeding’. Ze wonen je lichaam uit, je pretkanaal is naar de knoppen, een toiletbezoek is een ramp. Je bent voor twintig jaar van je nachtrust af, je zit constant in de zorgen, je inkomen is constant op aan de meest onzinnige dingen die je van buitenaf opgelegd krijgt, en waar je je niet tegen kunt verzetten. En als je dat wel doet ben je nog veel verder van huis. Het is geen stuk brood wat je na verloop van tijd aan de varkens kunt voeren, al zou je dat nog zo graag willen. ‘Het gaat om het nageslacht.’ Nu en? Daar is er al genoeg van. Dat kan ik niet als een rationele reden accepteren. Als dat een goeie reden is om de hele planeet vol te kweken, dan ben je niet goed bij je hoofd. Uiteindelijk zal dan de wraak wel erg zuur zijn wanneer de hele ecologie ineenstort, en een goed deel van de mensheid ten ondergaat aan een gedachte die op zijn best twijfelachtig is. Het is eerder onmenselijk dan menselijk, en zonder meer dom. Zowel voor het betrokken individu als voor de overigen, die nu ook niet op jouw ‘inbreng’ zit te wachten: ze hebben geen idee wie jij bent, en willen dat waarschijnlijk ook niet weten ook. De hele ideologie die een dergelijke gedachtengang ondersteunt is volkomen irrationeel. Leuk voor de mannen van het reklamebureau, maar dat is altijd het korte termijnwerk. Het is de buitenkant, maar een millimeter onder het oppervlak is de hele troep verrot. ‘Het is zo leuk voor de grootouders.’ Opnieuw: nou en? Was het niet het hele idee om daar vanaf te komen? Er is een schrikwekkende redundantie van de menselijke soort, opgewekt door een verschrikkelijke ideologie, die niets anders ten doel heeft dan het korte termijndenken van een beperkte groep geprivilegieerden te bevredigen, niet een of ander zinnig doel, ik weet niet, het vermijden van een evolutionaire flessenhals? Daar is geen sprake van. Als we dat probleem willen oplossen, dan is het beter om de komende eeuw van voortplanting af te zien, zodat andere diersoorten – die onze hulp helemaal niet nodig hebben, ze zijn daar gekomen waar ze nu zijn juist zonder ons – weer de ruimte krijgen. Je kan ze in een bepaald opzicht zien als een goedkope productie-eenheid: hoe meer er zijn, hoe goedkoper de arbeidskracht wordt, en als er een ‘defectueus’ blijkt te zijn, een teveel van een eigen mening blijkt te hebben, dan is die snel vervangen door een andere. Nee, lekker is dát! Zal je ze daar een plezier mee doen? De vraag stellen is hem beantwoorden. Het ‘nemen’ van kinderen is op dit moment bijna gelijk aan het plegen van een misdaad. Jegens datzelfde kind. Kinderen waren ooit een gewoon een bijproduct, nu zijn ze een product, ten behoeve van de markt. Het is een bizarre vorm van slavernij: het creeën van slaven, ten behoeve van het in stand houden van slavernij. Opnieuw, het is onmenselijk, en crimineel. ‘Kinderen krijgen’ is een ideologie, het is meer dan een religie. Religie heeft zinvolle eigenschappen, het is communaal, een ideologie is een reklamepraatje, ten behoeve van de verkoop van een product, het produceren ten behoeve van het produceren, niet omdat er een noodzaak toe bestaat. Het is anticommunaal. Het is zelfzuchtig.”
Ik kan mijn vragenlijst wel in de prullenbak gooien. Dit gaat helemaal ergens anders heen. De vriendin die ik dacht te kennen, lijkt een ander te zijn, iemand die ik nog niet eerder had meegemaakt. Dit gaat over andere dingen. Ik voel me beschaamd, mijn vragen frivool, nutteloos, oppervlakkig.
“Ik ken je niet als een religieus persoon.”
“Ik ben niet religieus in de zin van gelovigheid in een scheppende entiteit, met de mens als middelpunt. Maar religie is een onvermijdelijk bijproduct van een neurologisch systeem. Het is onmogelijk voor een diersoort, een electrisch aangedreven, bestuurd levend wezen om dat niet te zijn. Religie is een aangelegenheid van iteratie, repetitie, recursief handelen. Het is rationeel, maar rationaliteit is niet het uitgangspunt, het is een gevolg. Het meeste van ons handelen is niet rationeel. Honger is niet rationeel. Ik besluit niet om te gaan eten omdat dat moet vanuit een overweging. In tegenstelling tot copulatie, bijvoorbeeld. Tot dat laatste kan ik ieder moment besluiten, omdat ik er zin in heb. In honger heb ik geen trek. Dat overkomt mij. Maar neem een vlieg, een vrij beperkt levend wezen. Het is geen reactiemachine, het neemt een besluit wanneer het om een plant heenvliegt. Het is rationeel, maar niet omdat het er over heeft nagedacht. Het doet dat vanuit een bepaald geloof, een inschatting. Namelijk, dat het beter is om er omheen te vliegen. Hetzelfde doet een piloot van een vliegtuig. Maar een piloot kan ook besluiten om tegen die plant aan te vliegen. Dat is dan een rationeel besluit. Hij wil gewoon dood. En voor hem is dat volkomen aanvaardbaar. Niet dat het wenselijk is vanuit het standpunt van de passagiers, het is wél overwogen. Maar ik ga ervan uit dat ook vliegen zelfmoord kunnen plegen, gewoon omdat de omstandigheden dusdanig deprimerend zijn dat ze niet meer verder willen. En dan maar stil gaan zitten in de zon, wachtend tot het licht dooft. Maar voor het overige handelen ze gewoon op de automatische piloot, en doen ze wat ze leuk vinden, en waar ze goed in zijn: rondvliegen, planten zwanger maken, andere vliegjes zwanger maken, en lijkenvreten. En soms gewoon stomweg blij zijn als ze een vers lijk vinden, of een beetje in de zon zitten te pitten. Mensen zijn vaak net als vliegen. Niet opwindend. Wat ze wel kunnen is hun gedachten tegen het licht aanhouden, zich daar hevig over opwinden, ten strijde trekken, en soms iets zinnigs doen. En een van die dingen is religieus: een ritueel beginnen om een ramp af te wenden. En een zo’n ritueel is het nemen van maatregelen om te voorkomen dat de soort ten onder gaat aan een bijproduct van datgene wat ze leuk vinden om te doen, zo’n kenmerkend recursieve bezigheid: wippen en kinderen krijgen. … En wij beiden weten dat wippen leuk is, maar niet noodzakelijk. En kinderen zijn ook geen noodzaak. En niet leuk.” De telefoon gaat. Celeste blijft me strak aankijken, zoals ze al die tijd heeft gedaan tijdens haar betoog. Ik druk op het pauzeknopje van mijn dictafoon, en er volgt een interessant en geamuseerd gesprek met een onbekende dat ongeveer een minuut duurt. Ze hangt op, knikt naar mijn dictafoon zonder haar blik af te wenden, die ik dan weer inschakel.
“Heb jij toevallig nog een veter over,” vraagt ze, raadselachtig. Ik moet het antwoord schuldig blijven.
“Dat was mijn neef uit Nigeria. Het zal verklaren waarom ik zei dat ‘die allemaal vermoord zijn’.”
“Ah, je wilt Robert nog steeds wurgen?”
“Ik geloof dat hij er smakelijk om zal kunnen lachen.”

*

Meer teksten van A. Th. van der Heijden kunt u hier downloaden.

Een reactie op “Interview met Celeste Renard

  1. Wat een verhaal! Het doet me een beetje denken aan de zuurpruim bioloog Midas Dekkers die ook zo tegen kinderen tekeer gaat. Ik weet het niet. Als vader voel je je door zo’n relaas gemakkelijk in de verdediging gedrongen. Kent Celeste het boek en de documentaire “The world without us”? Het zal haar fascineren te zien wat er overblijft van de menselijke hybris wanneer er 10, 100, 1000 en een miljoen jaar overheen gaan. Haar gouden kies – verder niets.

Geef een reactie