Ons grote avontuur in Thailand

Ik heb vandaag gewoon zin om een stevig stuk te schrijven. Stevig zoals een Henry Miller of een Jan Kremer stevig schreven. Ik doe net alsof ik me niets aantrek van de andere schepselen die zich op anderhalve meter of meer van mij bevinden. Een fles goedkope versneden cognac staat ter linkerzijde op mijn schrijftafel om mijn mondzweer te verdoezelen wanneer het opspeelt. Er was hier in de prachtige provinci Krabi in Zuid-Thailand een alcoholverbod dat de bevolking gelaten aanvaardde – een koud kunstje aangezien er hier een moslimmeerderheid is.

Dat zorgt vijf keer per dag voor een muzikale omlijsting van mijn schrijversbestaan omdat de lokale moskee een set krachtige nieuwe luidsprekers heeft aangeschaft en de Muezzin zich met coronale doodsverachting van zijn taak kwijt. Afgezien daarvan heerst er in onze straat een serene rust. Auto’s razen niet, buren neuken niet, honden blaffen niet. Mijn grootste ergernis vormt de energievretende ventilator op zijn laagste stand (ons huurhuis is uitgerust met goedkope apparaten van de rode energieklasse 5, de stickers zitten er nog op). Als ik foto’s zie van de massagraven in New York, Noord-Italië of de Amazone, schaam ik mij (of voel ik dat het sociaal wenselijk is dat ik mij schaam) voor zoveel geluk en het privilege, tijdens een pandemie kerngezond pal naast een palmenstrand te leven.

Ik hoef me niet eens zorgen te maken om de centjes: mijn werk als online uitvreter loopt gewoon door. De Thaise regering maakte daags voordat ik mijn visum had moeten verlengen bekend dat ze voorlopig niet meer aan visa doen en iedereen die nu in Thailand verblijft tot in juli sans papiers worden getolereerd. Wat een mazzel! Die irritante visa runs die we normaal gesproken iedere paar maanden moeten doen, en die ik jarenlang braaf heb gedaan toen ik nog in Zuid-Korea woonde, zijn ineens verboden. Je komt het land toch niet uit.

Help! Ik ben gestrand!

Ik begrijp goed dat dit kut voelt als je geen nomade bent. Help! denk je in paniek. Ik ben gestrand! Haal me hier weg. “Trump, save us”, zei een mevrouw op een cruiseschip, tijdens het prille begin van Covid19. Ik heb me hier geen moment gestrand gevoeld. We zagen de witte neuzen langzaam uit het straatbeeld verdwijnen, al bleven er meer dan genoeg over: veel wat oudere blanke mannen hebben zich hier gevestigd met een veel jongere Thaise vriendin onder hun bierbuik.

Mijn excuses, beste lezer, wanneer dat laatste te graphic is. Ik wilde enkel de Engelse overbuurman zijn vet geven, wiens enige tot ons gerichte zin “I don’t give a fuck” luidde, en wiens Thaise vrouw hem gewillig als een wasbeertje volgt als ze in de auto boodschappen gaan doen. Maar vergeet die excuses, Jan Kremer en Henry Miller doen daar niet aan.

Wij wonen in een klein huisje aan het einde van een kleine straat, dat van alle gemakken is voorzien: airconditioning, bedden, Netflix, een broodrooster, een ruime tafel, snel internet en een powerdouche. We betalen rond de 300 pieteballen plus elektra (de regering geeft daarop coronakorting) dus dat is goed te doen. Met onze trouwe motorscooter die we hebben gehuurd van de onovertroffen Mr. Sek, maken we steeds verdere tochten in de omgeving, langs de sprookjesachtige zandsteenformaties naar spannende grotten, frisse watervallen, azuren lagunes, magnifieke uitzichtspunten (u moet absoluut naar Ding Daeng Doi: zelfs de naam is mooi), en prachtige zandstranden vol zandkrabbetjes, die qua ijver zelfs de Chinezen de loef afsteken.

Ik hoor u denken: “nou, dan heb ik het toch heel wat avontuurlijker in mijn vinexwijk in Zwolle-West, waar ik niet met een paar vrienden een coronaklaagkwartiertje in de buitenlucht kan houden zonder bang te zijn dat ik door een boa’s wordt belaagd, en in het openbaar vervoer moet oppassen dat de kwaliteit van mijn mondkapje te professioneel is. Dat is toch wel even wat anders dan een lekke band van de bromfiets of een kwartiertje stroomuitval.”

Boa’s hebben we niet in Thailand. Wel slangen: in onze buurt zagen een paar vrienden een exemplaar van twee meter langs de muur kruipen. Ik vroeg of alle vier de katten van onze vrienden recent nog waren gezien. In dit gebied leven, zo bleek na een snelle ronde Wikipedia, inderdaad behoorlijk wat gevaarlijke slangen, dus voorzichtigheid is geboden. Ik moest er tijdens het rennen eentje ontwijken (het lukte mij niet om anderhalve meter afstand van het dier te houden). Het is nog geen slang gelukt om onze omgeving minder paradijslijk te maken.

Rennen. Om een beetje fit te blijven in deze insipide tijden ben ik halve marathonnetjes gaan lopen in de omgeving. Dat werkt prima met een playlist boordevol leipe muziek, en het geeft je als kerel van veertig een stoot zelfvertrouwen. Het is een van die positieve effecten van de corona-Scheiße, dat mensen bijtijds (voor een coronaire hartziekte) aan hun sterfelijkheid denken en het nodige aan hun gezondsheid gaan doen. Ik sluit bij deze zin even mijn ogen en doe alsof mijn brandy een groene smoothy en aloe vera is.

De fles en de dop

Zo leven we hier, op drie kilometer van de zee en met twee uitstekende Farang-supermarkten op loopafstand, met fokking helemaal niets te klagen. Om de paar dagen sla ik proviand in. Bij Tesco of Makro neemt een mooi meisje of een beschaafde knul mijn temperatuur op met een slecht geijkte infraroodthermometer en mag ik door de gekoelde koophal naar de tweeliterpakken melk, de eierdozen, de ananassen, de muesli en het bier schuifelen. De “coronamaatregelen” van de Thaise regering, die er ondanks het feit dat er slechts een paar dozijn doden zijn te betreuren in het Land van de Lach, niet om liegen, hebben ons tot dusver geen strobreed in de weg gelegd. Ons leventje was perfect – totdat ik de dop van onze grote plastic waterfles brak.

We kopen ons drinkwater in verwisselbare flessen van vijftien liter, die zonder intacte dop niks waard zijn. I’ll be damned, dacht ik toen de vriendelijke juffrouw me gebaarde dat ik een nieuwe fles moest kopen (en de oude een nieuw leven moest gunnen als zeeschildpaddenkiller). Een oproep op sociale media bracht me in contact met een vriendelijke (en mooie) Braziliaanse dame die een reservedop had liggen. Mijn buurman had zijn waterfles gebroken, zei ze, en ik heb de dop maar bewaard. Dat was precies waar ik op had gehoopt!

De gelukkige koppeling van de reservedop en de intacte waterfles, 22 mei van het jaar des Heren Boeddha 2563, bracht iets in me teweeg. Voor het eerst sinds lange tijd had mijn koppigheid een zoete vrucht afgeworpen. O, met welk een gemak zal ik voortaan het dringende advies in de wind slaan van hen die tot mij zeggen “koopt u maar een nieuwe fles!” En met welk een rotsvast geloof in de goede afloop zal ik in de toekomst mijn queeste aanvaarden naar een nieuwe dop!

Roadblocks

En met welk een hoogmoed zal ik mij niets aantrekken van wegblokkades! De plaatselijke autoriteiten hadden enkele weken geleden in hun ijver betonblokken geplaatst op de binnenweggetjes langs de rubberplantages en verlaten tropische resorts. Dit kwam ons natuurlijk goed uit: zonder autoverkeer kun je midden op de weg rennen, onder de sterren, met grootse muziek op de koptelefoon –  wunderschön. Inmiddels hebben ze de blokken alweer verwijderd omdat het niet de bedoeling bleek te zijn van de militaire strategen in het verre Bangkok.

 

Van die hotemetoten merk ik hier niets. Een keer passeerde ik een Covid-19 controlepunt, met een kilometer of vijftien in de benen riep ik de twee slanke heren achter het plastic tafeltje toe Khapun Kráp. Overmorgen mogen de “autoriteiten” ons te grazen nemen – vandaag leven we in de luwte, onbekommerd en schaamteloos gelukkig.

Verveling

Een 24-jarig Oekraïens meisje met een plastic neus, dat hier een paar weken lang onze lockdowngenoot was, sloeg stomdronken het terras van haar vrienden kort en klein. Wellicht was ze gefrustreerd omdat ze niet naar haar halfgetrouwde sugar daddy in China terug mocht of omdat er in Thailand voor haar te neuken noch te profiteren viel – de eigenlijke schuldige is natuurlijk het spook van de verveling.

Netflix heeft ons, en wij zullen niet de enige zijn, met The last danceAfter life, Into the night en Dead to me tegen de verveling behoed. Mijn god, hoe deden de mensen dat in de negentiende eeuw? Bij het laatste kaarslicht een paar bladzijden Dickens lezen en dan onder de dekentjes frommelen? Wij zouden, zo wordt algemeen gedacht, kapot gaan van verveling wanneer we ook maar een dag zonder elektriciteit moesten leven, zonder timeline en notifications. Ik geloof daar niet zo in. Ja, de eerste stap zal hard zijn, zoals wanneer we plotsklaps van de fles of de peuken afblijven, maar daarna ervaren we een weldadige apotheose van ongekende proporties. We worden de rijkdom van onze eigen herinneringen gewaar. Wat in vergelijking met de stupide beeldenstorm van het internet is verschrompeld tot pietluttigheden, zal weer stralen in al zijn pracht!

Zonsondergang

Geef een reactie