Grijs is het oog van de hypochonder
zonder zitvlees zijn magere reet
weeklagend drijft hij op een vlonder
in een oneindige oceaan van leed
kankers houden hem gezelschap in zijn dromen
het dreunt lachsalvo’s en leedvermaak
de hypochonder ziet bleek als een pastinaak
en kermt dan, alsof hij klaar moet komen
een raar creatuur is de hypochonder
een brok treurnis zonder stille pret
zijn chagrijn doseert hij nauwgezet
is’t nooit erop maar altijd eronder
hij is natuurlijk niet meer te genezen
een sikkeneur geworden, met een grijze mond
een zie-je-wel met bloed in z’n stront
want hij heeft weleens iets gelezen
Zijn hoofd is een bol met nare wratten
onzichtbaar voor de groveren van geest
– dat zijn de anderen, en jij het meest –
die zo’n serieuze zaak nog niet bevatten