Cursus gedichten verbeteren #20

Vandaag in de twintigste aflevering van deze cursus een vormvast gedicht over en masker. Voordat we het uitgangsgedrocht bekijken lezen we een paar bekende gedichten over maskers. Ik denk natuurlijk onmiddellijk aan Fernando Pessoa en zijn Engelstalige sonnet VIII.

HOW MANY MASKS wear we, and undermasks,
Upon our countenance of soul, and when,
If for self-sport the soul itself unmasks,
Knows it the last mask off and the face plain?

In het Nederlands vond ik dit fraaie gedicht van Prosper van Langendonck. En in deze mini-bloemlezing mag Gerrit Komrij natuurlijk niet ontbreken:

De man die vrolijk met zijn masker speelde
Totdat het uur sloeg dat zijn waar gelaat
Muurvast één leven met zijn masker deelde:
Als kind al maakte dat verhaal me kwaad.

Zoiets was zuur. Straks, als ik groot zou zijn,
Zou ik bewijzen dat het anders kon:
Dat ieder masker veilig, zonder pijn,
Weer van je hoofd kon, als een capuchon.

En lang heb ik daar heilig in geloofd.
Op niets bedacht hield ik mijn aard verborgen
Opdat die, als mijn speelvuur was gedoofd,
Zuiver zou blijken als de eerste morgen.

Nu ben ik oud, alleen om te erkennen:
’t Verhaal is waar. Het masker gaat niet af.
Het is alsof je aan de hel moet wennen.
Het is alsof je kijkt in een leeg graf.

Uit: Alle gedichten tot gisteren (1999)

Ons uitgangspunt van vandaag heeft ongeveer dezelfde strekking, maar ontbeert een slot zowel als poëtische kwaliteit. Wie zich nog verbaast waarom we met zo’n gedrocht aanvangen: deze cursus illustreert dat een slecht uitgedrukt idee niet hoeft te worden weggegooid, maar beter kan worden uitgedrukt.

het masker

kunstig gesneden ligt het bereid
licht verschoten, op een smalle tafel
een grimas en een bedroefd gelaat
het masker tekent, wie hem draagt

beschaafd wacht het tot het wordt
voorgevoerd, tekens van slijtage
ouderdom, problemen met het
elastiek – een maskerleven

wat zou het masker verlangen als het
kon? Dat ooit nog iemand zijn
tong uitsteekt door het gat van zijn
mond. Geschminkt te worden

Als het tijd is draagt men het masker
voor de lampen
laat hem belichten en belachen
gerimpeld het masker weet wat komt.

zorgvuldig teruggelegd wordt het
in de requisietenkamer – men is tevreden.

De opening kan sterker wanneer we metrum en rijm (ABBA) inzetten:

het dit masker is een droef gelaat (∪— ∪— ∪— ∪—)
dat, na ooit voor iets te zijn bedacht (—∪ —∪ —∪—∪—)
nu bij de rekwisieten wacht (∪—∪—∪—∪—)
tot zijn dragers lach vergaat (—∪—∪—∪—)

Het gedicht toont empathie met het masker zelf in plaats van het spel met de on/authenticiteit van de drager te spelen. Het masker wordt zelf de kern van de zaak. De zorgzaamheid voor het masker brengt een soort blijde boodschap dat die oppervlakkige empathie alles is wat we hebben.

er zitten krassen op de verf, het heeft geleden / mimiek
het masker lijdt aan ouderdom, slijtage / grime
ontblote nerven, problemen met
 het elastiek
of zijn drager is ziek

Het masker wordt slachtoffer van zijn drager, die vergeet er zorg voor te dragen in zijn preoccupatie met zijn eigen ‘ontmaskering’. Het blijft achter in de kast.

hij speelt authentiek theater
met zijn mooiste masker houdt hij een monoloog / houdt maakt zich op voor zijn laatste monoloog
tot zijn publiek tot hij even later / met een gezicht waarop, beseft hij later

de trots staat gebeiteld, zo precies het past
wanneer hij een diepe buiging maakt / zich nog een keer ten diepste boog
en het masker blijft achter in de kast

Het is een pijnlijk gepuzzel maar dat moeten we ervoor overhebben. We blijven schuiven om tot het resultaat van vandaag te komen (en veel van het bovenstaande weer te verwerpen):

het masker

het masker is een gesneden gelaat
dat met een grootse geste werd bedacht
en geduldig met de rekwisieten wacht
tot zijn drager het toneel op gaat

het lijdt chronisch onder zijn mimiek
slijtage, krassen, ouderdom
zijn leed ziet men niet, al trekt het krom,
verkruimelt het broze elastiek

’s avonds spreekt de drager in een vol theater
een monoloog uit die de mensen raakt.
Op zijn gezicht, beseft hij later

stond authenticiteit, een groot en vast
karakter. Erachter straalde hij en was hij naakt
maar vol mededogen, dat geen masker past

Mededogen met het masker die het slachtoffer is geworden van ‘authenticiteitsdrang’ is misschien een rare emotie. Het einde is dubbelzinnig: is mededogen maskerloos authentiek, of roept het feit dat maskers nooit passen mededogen op? Wat vinden jullie? Hebben jullie hier iets van geleerd? Zijn er zinvolle suggesties?

 

Geef een reactie